[1], Doctor Vlimmen, A. Roothaert - DBNL (2024)

[1], Doctor Vlimmen, A. Roothaert - DBNL (1)

[pagina 5]

[p. 5]

[1]

In de directiewagen heeft Dr. Vlimmen een onbekende buitenlandse sigaar moeten aansteken en nu hij het trapje afdaalt, rolt hij herhaaldelijk en onnodig de gummislangen van zijn phonendoscoop op en af, terwijl hij een beetje onzeker naar zijn Duits tast... De laatste vacantie in de Harz, met Truus en Dop, is weer ruim een jaar geleden en hier in Dombergen heeft hij geen gelegenheid vreemde talen bij te houden.

Druk babbelend volgt hem een der onderdirecteuren van het grote circus. Om de vijf woorden een ‘Herr Doktor’ of zelfs een ‘lieber Herr Doktor’. Vlimmen luistert maar half, kauwt op zijn afscheidszin, die niet bepaald nodig is, want wat hij gaat zeggen heeft hij in de loop van het bezoek al wel driemaal bij stukjes en beetjes voorgeschreven... Maar tegenover zulke cosmopolieten wil hij een beetje los en werelds uitpakken en daarom zal hij zijn therapie nog eens samenvatten in een Duits, dat klinkt als een klok.

De directeur is een vlug kereltje met een pienter, rond gezicht en begeleidt den Herr Doktor in een onafgebroken reeks buigingen naar de auto... Net de Gelaarsde Kat met z'n hoge rug, denkt Vlimmen en ziet met voldoening, dat de nieuwe Chevrolet het wel ‘doet’, zo op een afstandje tussen al dat verweerde en mishandelde circusmaterieel. Dan krijgt hij een kleur, trekt strenge rimpels in zijn voorhoofd en stort zich moedig in de Duitse taal, want hij voelt, dat er niets van terechtkomt, als hij nog langer wacht.

[pagina 6]

[p. 6]

‘Also Herr Direktor, laat u die jonge dame vandaag nog twee liter gewone Hollandse jenever innemen, dan zal ik die andere morgen een spuit geven waarvan ze definitief opkikkert.’ Hij zegt ‘aufmuntern’, twijfelt meteen aan de juistheid van het woord, vooral omdat Herr Direktor begint te lachen, en bloost opnieuw. Haastig en verward stapt hij in. ‘Auf Wiedersehen, Herr Direktor!’

De lange sporen worden klinkend tegen elkaar geslagen. ‘Wird gemacht, Herr Doktor! Auf Wiederschau und besten Dank.’

Onder een diepe zucht van verlichting zwaait Vlimmen de wagen uit het platgereden weiland de straat op... Dat heeft hij er helemaal niet zo slecht afgebracht! Kan tevreden zijn. En God weet dat hij volstrekt niet gauw over zichzelf tevreden is. Of komt het door die Duitse drukte? Onder Duitsers voelt hij zich altijd nogal goed op zijn plaats; hun manieren geven je - soms wel een beetje te duidelijk - te verstaan, dat je werkelijk iets te betekenen hebt als Herr Doktor. Maken een deining rond je heen, dat je jezelf voor iets bizonders zoudt gaan aanzien, als je niet beter wist...

Hij heeft wel wat opgezien tegen dit vreemde, grootsteedse gedoe, maar het onderzoek van de patiënten heeft hem al gauw iets van zijn ambtelijk zelfvertrouwen teruggegeven. Het zijn een paar duidelijke gevallen, die toch buiten het bereik van den leek vallen, en zijn behandeling zal verrassende effecten teweegbrengen...

Zijn stemming is er zooveel op vooruitgegaan, dat hij wat omhoog komt uit zijn gewone, weggedoken houding achter het wiel... Maar aufmuntern moet hij dadelijk thuis even opzoeken; je denkt al gauw, dat iets Duits is. Overigens zat het toch goed in elkaar, gelooft hij: Lassen Sie diese junge Dame heute noch zwo - dat klinkt veel listiger dan ‘zwei’ - zwo Liter Holländischen Schnaps

[pagina 7]

[p. 7]

einverleiben... Jawohl! Die dumme Holländer kennen niet alleen hun vak, maar spreken nog vreemde talen op den koop toe...

En wat houdt hij opeens veel van de Gelaarsde Kat, die zo lief en eerbiedig is geweest en zijn werk zo scheen te waarderen! Eigenlijk moest hij met zo iemand eens 'n borrel kunnen drinken, maar dat zal wel niet mogelijk zijn... Hij krijgt een soort vaderlijk gevoel voor het hele circus, hoopt dat ze veel geld zullen verdienen in Dombergen en voelt zich verplicht om vanavond met Truus naar de voorstelling te gaan, tenminste, als er niet te veel patiënten aan de bel zijn geweest en vooral als de stemming in den huize het toelaat...

Dan moet hij stoppen, omdat de bomen van de spoorwegovergang tergend langzaam, maar nog juist even te vlug dichtgaan. De kleinsteedse verkeersagent, die al zeer bijtijds de hand heeft opgestoken, is naar Belgisch voorbeeld versierd met een ronde, witte helm, die voor zijn dikke hoofd enkele maten te klein is en inderdaad angstig gaat lijken op een ‘po’ zonder oor.

Deze po-zonder-oor is een troost voor Dr. Vlimmen... Er zijn dus nog mensen, die een verschrikkelijk zotte indruk maken en het niet eens schijnen te weten. Die agent voelt zich zelfs, dat is duidelijk te zien. Toch heeft heel Dombergen gelachen, toen Willem Roels in de gemeenteraad de nieuwe helmen aldus doopte en eraan toevoegde: ‘Laten we in godsnaam niets onbeproefd laten, meneer de voorzitter, zodra het erom te doen is Dombergen in de ogen van de hele wereld onsterfelijk belachelijk te maken!’...

Opeens ziet hij door het spiegeltje een heer naderen over het trottoir naast zijn wagen. Het is Treeborg, een van de plaatselijke artsen. Hij loopt met de kin in de hoogte en steil als een kaars; aan zijn houding kan iedereen zien, dat hij over zichzelf meer dan tevreden is.

[pagina 8]

[p. 8]

Vlimmen heeft hem gekend in Utrecht, heeft hem daar als ‘foetum’ zien aankomen, toen hijzelf derde-jaars werd... Afgestudeerde charlatan, noemt hij zoiets. Bedroevend gemis aan hersens, maar een brutaliteit, die er glansrijk tegen opweegt. Door zijn huwelijk met de dochter van den rijken sigarenkistjesfabrikant Huybrechts veel te snel opgeklommen langs de sociale ladder van Dombergen en dat is den ‘feut’ in de kop geslagen. Die ladder reikt wel niet zo erg hoog... Wat zei Dacka ook weer? ‘Als onze Dombergse fabrikanten twee passen achteruit gaan, staan ze in de klompen van hun grootvaders’... Maar voor iemand als Treeborg is het een toppunt van chic, omdat hij arm is van geest en de zoon van een paardenslachter uit Hagenburg, wien het in de oorlogsjaren zo naar den vleze ging, dat hij op de Zwarte Lijst kwam en zijn zoon kon laten studeren...

Ofschoon Vlimmen in Dombergen vrijwel geheel buiten de gemeenschap staat, weet hij toch wel, dat er over dit huwelijk heel wat te doen is geweest. Tenslotte heeft de familie Huybrechts er zich bij neer gelegd, zonder veel gratie overigens, omdat de dochter niet van de mooisten is en een dokter er toch altijd nog 'n beetje mee doorkan, ook al heeft hij geen geld.

Dit alles kan Vlimmen niets schelen; hij heeft aan eigen zorgen genoeg. Het kromme in de verhouding is, dat Treeborg vóór zijn huwelijk tamelijk pover aan de rand van de stad zat met wat bloedarme practijk onder de boeren en arbeiders van Diestel, een dorp dat aan het uit de kluiten gewassen fabrieksstadje Dombergen is vastgegroeid en geannexeerd. Toen toonde hij zich erg beninnelijk tegenover Vlimmen, gaf duidelijk te verstaan, lat iedere patiënt er één was, en als Vlimmen een goed woordje kon doen bij de boeren... Maar de getrouwde en ‘gearriveerde’ Treeborg heeft zijn onaanzienlijken tudiegenoot Vlimmen toevallig al sinds jaren uit het oog

[pagina 9]

[p. 9]

verloren. Zij ontmoeten elkaar wel op straat, maar dan is lastig uit te maken, wie van beiden het juist te druk heeft met het besturen van de wagen.

Toch heeft Vlimmen een heimelijke angst en zelfs iets als respect voor ‘zulke arrivisten, want die durven toch maar en komen er ook.’ Dat dit dwaas en onredelijk is, weet hij zeer goed, maar hij kàn er niet onderuit. Dit neemt hij zich ook weer kwalijk en voelt er zich des te minderwaardiger om. Zo spartelt hij gestadig rond in een vicieuse cirkel, als alle stervelingen, die gestraft zijn met een teveel aan zelfcritiek.

En bij deze onplezierige ontmoeting zit Vlimmen in zijn wagen, beweegt zich niet en tuurt in het spiegeltje of daar zijn leven van afhangt. Zijn huid voelt aan als het pantser van een schildpad; alleen is het jammer, dat hij niet zijn hoofd eronder kan wegstoppen, een hoofd, waarvan hij met ergernis voelt, dat het steeds roder wordt... Daar staat Treeborg al naast zijn wagen!... Wie moet nu het eerst groeten? Zal hij...? Maar stel je voor, dat de vent hem negeert, of een hautain knikje teruggeeft!...

Juist als hij op het punt staat met een verschrikt gebaar zijn zakboekje te trekken om gauw iets na te kijken:

‘Bonjour, de Vlim! Hoe gààt het nog, zeg?’

Vlimmen is komiek in zijn slecht-gespeelde verrassing en hij weet het... Maar hoor toch 'ns, wat 'n jovialiteit! ‘De Vlim’ is zijn studentennaam en het klinkt hem tegenwoordig in de oren, als werd hij bij zijn voornaam genoemd...

‘Hallo - uh - Treeborg! Hoe is 't?’ Hij spant zich vergeefs in om gewoon te doen. Maar de ander let meer op zichzelf, trekt een geleerd gezicht en komt ter zake.

‘Zeg!’ roept hij en het zweemt al een beetje naar zag. ‘Beginnen ze bij jullie ook al te zaniken over verlaging van tarieven in verband met de malaise?’

[pagina 10]

[p. 10]

Het is einde 1929 en de crisis begint eerst. Iedereen zegt dat alles ‘omlaag’ moet en dat het zo geen jaar moet duren, want dan gaan we allemaal over de kop.

‘Ik heb er nog niets van gehoord,’ zegt Vlimmen, de ogen strak op het asbakje van zijn auto... Moet hij nu aanstonds, als de bomen opgaan ‘die feut’ vragen om mee te rijden...? ‘Maar ik ben zelf al begonnen met verlagen,’ zegt hij dan met de bedoeling om eens zeer grappig voor den dag te komen.

‘O - uh?’ De gedachtengang van den jongen arts wordt er hinderlijk door onderbroken. Hij is juist bezig een belangrijk verhaal ineen te dichten over grootmachten van de Maatschappij voor Geneeskunde, professoren en dat soort lui, die hij gewoon bij de naam zal noemen als Jantje Kouwer en Pietje Lameris, die hem persoonlijk hebben geraadpleegd, wien hij dit en dat eens heel flink heeft gezegd, waarop ze moesten toegeven, dat...

‘Ja, ik heb zo juist nog m'n tarieven verlaagd voor olifanten, tijgers en zeboe's!’ Vlimmen trekt er een zeer ernstig gezicht bij.

Treeborg geraakt in de war. Hij is er maar half met zijn hoofd bij, wachtte slechts op een opening om zichzelf te gaan huldigen en nu is de ander zo onbeleefd om de aandacht af te leiden... Waarom bemoeit hij zich ook met dien veebonk?....

De veebonk ziet, dat de feut de mop niet schijnt te snappen, is onmiddellijk overtuigd, dat het wel weer aan zijn eigen onhandigheid zal liggen, laat zijn mislukte komieken-ernst los en lacht nu dwaas maar verduidelijkend.

‘O, je bedoelt het circus?’ vraagt Treeborg intelligent, grijnst noodgedwongen mee en ergert zich. Maar de bomen gaan op en Vlimmen trapt zenuwachtig op de starter. Dan, met het gevoel of iemand anders het doet, steekt hij de hand op, zegt; ‘Nou, beterschap ermee!’,

[pagina 11]

[p. 11]

schrikt er zelf van en rijdt met een warm hoofd door.

Treeborg wuift even. ‘Adieu!’ Hij verwenst den veebonk van harte en spreekt met zichzelf af, dat het de laatste keer is geweest. Toch vindt hij het eigenlijk zeer ongepast, dat iemand als Vlimmen aan hèm het land durft te hebben, of liever: niet wat meer tegen hem opziet en begint terstond weer een ander verhaal te verzinnen ter ere van hemzelf.

Onderweg begroot Vlimmen de aangerichte schade... Het is zoals gewoonlijk weer van zelf misgelopen, zonder dat hij het eigenlijk wilde. Ondanks alles heeft hij toch een beetje ondeugend plezier, nu hij na jarenlange verwaarlozing niet dadelijk een pootje heeft gegeven... Toch is het stom! Die kletsmeier gaat zich nu wreken door nog wat intenser te roddelen en de kwast is overal haantje de voorste, heeft een brede kring van invloedrijke kennissen...

Hij herinnert zich het voorlaatste treffen met Treeborg, al jaren geleden... Een rechtstreeks treffen was het niet; ze troffen elkaar langs Janus Oerlemans van de Groenen Hoek. Die had toen een koe met uierontsteking en een zuigeling van zeven maanden, die hoestte. Treeborg zat toentertijd nog te krimpen in Diestel en hield er een eigen apotheekje op na. Zodra Vlimmen klaar was met de koe, legde Janus zijn vinger langs zijn neus en zei, dat meneer dokter toch 'ns efkens binnen moest komen om naar de kleine te kijken: ‘Gullie hebt er toch ook wel wà verstand af,’ meende hij, ‘meer as wij.’ Het kindje had 'n zware kou gevat en hoestte erg lelijk en dokter Treeborg had 'n fles gegeven, toen het hoesten al bijkans gedaan was. Maar toen het kijnd één lepeltje van het fleske had gehad, begon 't toch zo schrikkelijk lelijk te doen, dat dé vrouw en hij er bang van werden...

Vlimmen ontkurkte een fles van 300 cc. en schrok.

[pagina 12]

[p. 12]

Zo'n slordig praeparaat had hij nooit aan een koe durven te geven. De terpentijn stonk de fles uit en de kamferschilfers dreven er duimdik bovenop. Hij keek eens in de wieg naar het kleine, iele bleekneusje en hier hielden alle vormen op.

‘Dit drankje is in 't algemeen heel goed,’ zei hij en nam zich voor zeer voorzichtig te zijn, ofschoon hij al w}arm werd. ‘Maar er zijn wel kinderen, die er niet tegen kunnen. Dat noemen we idiosyncrasie...’ Hier hield hij beschaamd op. Begon hij ook al voor charlatan te spelen? Toch moest je zo'n woord eigenlijk minstens drie keer gebruiken, vooral wanneer je er zeker van was, dat het niet verstaan werd... ‘Enfin, als ik jou was, hield ik op met dat flesje en zou ik eerst eens aan de dokter vragen, of het niet mogelijk is, dat dit kind er niet tegen kan. Zeg maar, dat je van mij gehoord hebt, dat zo iets wel meer voorkomt.’

Idiosyncrasie... goeie grut! Van zo'n drankje zou 'n olifant op z'n kop gaan staan... Hij vond, dat hij erg correct gebleven was, maar enkele dagen later kwam hij de koe nog eens bezoeken en de boer wist te vertellen, dat het manneke kwaad was geworden tegen de vrouw en heel nijdig had gezegd, dat ze door moest gaan tot de fles leeg was en dat ze zich niets van al die bakerpraatjes moest aantrekken... Janus Oerlemans was zo verstandig geweest om de fles in de pompsteen te gieten en het ‘kijnd’ leefde nog. Vlimmen heeft het onlangs nog gezien; het is nu een aardig kereltje van een jaar of vijf, net als Dop... Zal hij liever met Dop naar een matinee van het circus gaan, of beter vanavond met Truus?

Als hij de wagen in de poort stuurt, komt Dop met een ontevreden gezicht op hem toe slenteren.

‘Waarom heb jij niet tegen Dop gezegd, dat jij naar de circus ging?’

‘O, ik dacht dat je nog kwaad was.’

[pagina 13]

[p. 13]

‘Als jij tegen Dop gezegd had, dat jij naar de circus ging, dan was Dop weer vriendjes geweest.’

‘En nou?’

‘Nou niet!’ bitst de dreumes en rukt dwingerig een schoudertje achteruit.

‘Kan me lekker toch niks schelen,’ jouwt Vlimmen en bootst overdreven het wrevelige gebaartje na, doch dadelijk daarop loert hij angstig naar het huis van de gevaarlijke dames Stroeks aan de overkant, of ze daar achter die vervloekte gordijntjes weer gezien hebben, dat die grote lummel van een veearts zich zo kinderachtig kan aanstellen... ‘Morgen ga ik fijn weer naar de circus’, plaagt hij.

Dop kijkt eerst een beetje sip, overlegt een ogenblik, maar vindt ‘morgen’ nog heel ver in het verschiet. ‘Wacht maar, manneke!’ jubelt hij met wreed plezier, de ogen half dicht van hardvochtig leedvermaak. ‘Oe, wat zul jij d'r op krijgen! Jij hebt de garage-deuren weer wagel-wijd open laten staan. Mammie is woest op jou!’

‘Bèèè!’ drenst Vlimmen. ‘Ik ben toch zeker niet bang van die mamma van jou... Huh!’ Hij zwaait kordaat het portier dicht en gaat met overmoedige bewegingen naar binnen.

In de zitkamer verrast hij Truus, terwijl ze, getooid met haar mooiste hoedje, een nieuwe mantel staat te passen voor de spiegel en daarbij de gebruikelijke mannequinbewegingen uitvoert.

‘Vin-je m'n nieuwe mantel?’ vraagt ze afgebeten, een beetje geërgerd omdat hij juist op een van haar zwakke ogenblikken binnenkomt.

‘Prachtig!’ galmt hij verheven, zonder ernaar te kijken. ‘'n Droom!’ Hij bukt zich en graait naar de sigarenkist onder het afhangende kleedje van het clubtafeltje, dat vervelende kleedje met de lange franje, die steeds in het spijkertje haakt. ‘Van achteren ben je net Greta

[pagina 14]

[p. 14]

Garbo,’ prijst hij, in de overtuiging dat hij bezig is een gunstige atmosfeer te scheppen voor zijn circusplannen.

‘Zo-o?’ vraagt ze, gevaarlijk zoetig. ‘En van voren?’

‘Mussolini,’ zegt hij en denkt, dat hij geestig is.

Weg circus!... Zelden heeft een vrouw een splinternieuwe mantel zo ruw op een divan gesmeten. De hoed volgt en voordat ze goed op dreef is met de weergave van haar overtuigingen omtrent zijn manieren, zijn toekomst, de badkamer (na den slag), de garage-deuren en de rest van het onuitputtelijke, vlucht hij naar de apotheek met de sigaar, die hij de laatste dagen al vijf maal heeft teruggelegd, omdat hij lekt.

In de apotheek voelt hij zich altijd wat meer mans. Het is er stil, koel en het ruikt er proper. Hij is zelfs een beetje trots op zijn inrichting.

Eén wand is geheel betimmerd met rekken, waarin de bruine flesschen netjes gericht staan. Prachtflessen zijn het met ingegoten lichtgrijs etiket en daarop het potjeslatijn in sierlijke, kloeke letters. Zelfs in de ‘markentijd’ hebben ze een aardige duit gekost en daarom zijn er maar heel enkele leeg. In het midden van de betimmering een gesloten kastje, waarop indrukwekkend het woord vergift, maar de g lijkt te veel op een c en dat hindert hem telkens opnieuw, al zes jaar lang.

Dan staat daar een beetje aandoenlijk de groengelakte toonbank uit een dorpsgrutterij. Doch het helderwitte, émail-achtige zeil, dat er strak overheen gespannen is en waarop de kleine huisdieren behandeld worden vergoedt veel. Zijn, grootste glorie vormt wel het instrumentarium, zó weggelopen uit het modernste ziekenhuis, een elegant samenstel van wit émail, nikkel en strak spiegelglas. Op drie glazen verdiepingen, van alle kanten zichtbaar als wonderdieren in een aquarium, ligt zijn blinkende tuig daar te pronk, alles op het vaste plaatsje. Het ziet er werkelijk geleerd uit, het is een stuk Hoge-

[pagina 15]

[p. 15]

school; als hij er lang naar kijkt, begint hij te dromen, dat hij een groot genie is, die de hele vétérinaire wereld doet versteld staan en de Nobelprijzen voor het uitdelen heeft...

Maar nu staat zijn gezicht nog wat beduusd van de onverwachte vlaag in de zitkamer... Stom van hem! Was waarachtig toch oud genoeg om te weten, dat weinig vrouwen grapjes verdragen over haar uiterlijk. Enfin, 't zal ook wel weer zakken.

Hij krijgt het land, nu hij ziet, dat hij in zijn haast de kapotte sigaar heeft meegenomen, begint de wonde te likken, likt een groot stuk van het dekblad en godslastert. Met een dreigend gezicht steekt hij de sigaar aan, gereed om hem in de prullenmand te smijten. Maar hij is lang niet zo tochtig als hij er uitziet en tevreden laat Vlimmen twee lange rookpluimen door zijn neusgaten trekken. Met kalme belangstelling beziet hij de lei.

Verschillende pogingen tot meer moderne boekhouding over de patiënten, die tijdens zijn afwezigheid worden aangemeld, zijn grondig mislukt en de lei is gebleven. De griffel bengelt er aan een touwtje bij en het geheel hangt naast de deur.

Hij neemt zijn zakboekje om de gevallen over te schrijven... Truus was vanmiddag uit voor haar mantel en daarom is de meid aan het schrijven geweest. Hij hamert er steeds op, dat genoteerd wordt wat er aan scheelt, want zijn instrumenten zijn zo omvangrijk, dat hij niet alles tegelijk bij zich kan hebben.

Dat is dan ook gebeurd:

Eerwaarde zusters in de Voorstraat hebben uier ontsteeking. Liefst vandaag nog komen en de zalf mee brengen.

Peer van Kimmenade in het Broek, heeft koliek. Spoed.

Weduvrouw Hikkers op de Muggenberg geeft geen melk meer al 2 dagen nie.

[pagina 16]

[p. 16]

Jantje Reuvers van de verloren hoek beeft een knol in de keel stikt baast en word heel dik. Dalijk komen anders koei dood.

Fruile Van Lit voor de kater. Ze zei niet wat er was ik denk snijden U moes opbellen.

Weer geen één huisnummer, moppert hij bij zichzelf... Als met het halfjaar de kwitanties worden uitgestuurd, geeft dat het grootste gezanik, Hoe dikwijls heeft hij al niet gezegd, dat ze er steeds om moeten vragen?... Maar soms weten de boeren het zelf niet eens, zouden ze eerst thuis moeten gaan kijken. Piet van den Brink heeft eens gezegd: ‘Wa hee de-n-dokter nou aon 'n huisnummer? As ie veur de deur stao hoeft ie toch mar binne te stappen!’... Ook zonder circus is zijn avond wel gevuld; het is een route van ruim vijftig kilometer.

Dan grijpt hij de oude Kramer's van de plank... Jawohl! Aufmuntern is richtig. Wist het immers wel...

In het telefoonboek zoekt hij de freule van den onrustigen kater... Ze vindt het zeker een ‘choquante affaire,’ maar hij zal haar even helpen.

‘Hallo! Met freule van Lith? Hier is Vlimmen, de dierenarts.’

‘O jhaa,’ hijgt de oude juffer. ‘Ik wou - ik heb - ’

‘U hebt toch opgebeld over 'n kater die gecastreerd moet worden?’ Hij ziet haar blozen. ‘Dan zult u dat beestje even hier moeten laten brengen, freule. Morgen of overmorgen tussen zes en zeven.’

‘Goed, dokter, héél goed!’ jubelt ze. ‘Maar uh... Is het niet vrééselijk pijnlijk?’

‘Nee, helemaal niet. Hij merkt 't pas als ie - als 't al te láát is.’

[1],  Doctor Vlimmen, A. Roothaert - DBNL (2024)
Top Articles
Latest Posts
Article information

Author: Jamar Nader

Last Updated:

Views: 5589

Rating: 4.4 / 5 (55 voted)

Reviews: 86% of readers found this page helpful

Author information

Name: Jamar Nader

Birthday: 1995-02-28

Address: Apt. 536 6162 Reichel Greens, Port Zackaryside, CT 22682-9804

Phone: +9958384818317

Job: IT Representative

Hobby: Scrapbooking, Hiking, Hunting, Kite flying, Blacksmithing, Video gaming, Foraging

Introduction: My name is Jamar Nader, I am a fine, shiny, colorful, bright, nice, perfect, curious person who loves writing and wants to share my knowledge and understanding with you.